Er was een tijd dat je gewoon een glas wijn kon inschenken, een stukje kaas kon afsnijden, en dacht: lekker. Punt. Klaar. Tegenwoordig mag dat niet meer. Tegenwoordig moet er eerst een PowerPointpresentatie bij, liefst met foto’s van de boer die je geit liefdevol bij haar voornaam noemt, en een drone-shot van het gras waar ze op kauwde.

Een kaasplank zonder storytelling is namelijk geen kaasplank, het is een mislukt stilleven. Je moet nu weten dat de blauwader is ontstaan omdat de kelder waarin hij rijpte per ongeluk openstond tijdens een herfststorm in 1843. De brie is pas écht een brie als je gehoord hebt dat de maker als kind een traumatische ervaring had met een literpak Campina. En God verhoede dat je een glas wijn drinkt zonder dat de sommelier eerst twintig minuten over de grootmoeder van de wijnstok vertelt.
Ik zat laatst in een restaurant waar de ober mijn kaas introduceerde alsof ik op een Tinderdate was:
“Dit is Geertje, ze is een geit van zeven, vrijgevochten, beetje koppig, maar heel warm als je haar leert kennen. Ze houdt van wandelen in de Pyreneeën en luisterde vroeger naar Edith Piaf.”
En daar zat ik dan, oog in oog met een plak kaas die intussen al naar me terugstaarde: Je kent mijn verhaal, eet me nu maar op.
Begrijp me niet verkeerd: ik ben dol op verhalen. Maar soms wil ik gewoon kaas. Zonder de complete Netflix-docuserie erbij. Mag dat nog? Of is dat straks strafbaar onder de nieuwe Europese “Authenticiteitsrichtlijn”?

Misschien moeten we het weer eens simpel proberen. Een glas wijn. Een stuk kaas. Stilte. Het genot van eenvoud. En als iemand dan vraagt:
“Wat is het verhaal erachter?”
Dan zeg ik gewoon:
“Het verhaal? Dat ik dit ga opeten vóór jij nóg een vraag stelt.”