Ik had wat moeite om een onderwerp te vinden voor een nieuw verhaal. Nu heb ik inmiddels een paar ideeën op voorraad. Ik neem als eerste mijmeringen over groenten die we vroeger thuis aten en nu in de vergetelheid – ten onrechte – zijn geraakt. Daar zijn diverse, vaak praktische, redenen voor.

Zoals schorseneren. Eet u ze wel eens? Ik wel, maar uit een potje. Verse schorseneren zijn heel lastig te schillen, daar heb je keukenhandschoenen voor nodig. Vroeger, toen die nog niet bestonden, moest de hulp in de huishouding ze schoonmaken met de blote hand. Ze moeten geschild worden en daar komt een akelige kleverige vloeistof bij vrij. Die is maar moeilijk van je handen te wassen. Schorseneren heten daarom ook wel ‘keukenmeidenverdriet’. Ook werden ze wel aangeduid als ‘armeluis-asperges’. Maar dat doet de schorseneer tekort!  En tegenwoordig verschilt de prijs niet zo veel meer.

Nieuwsgierig als ik ben heb ik ooit één keer geprobeerd schorseneren zelf te schillen: Dat was eens, maar nooit, nooit meer! Sindsdien koop ik ze in een potje. Schorseneren zijn heerlijk, ik eet ze geregeld omdat ze vaak bij het (keuze)menu zitten van het zorgcentrum waarvan ik twee keer per week een warme maaltijd krijg. Een uitstekende warme maaltijd voor een schappelijke prijs, dat mag ook wel eens gezegd worden! De schorseneer maakt, omdat het schoonmaken tegenwoordig niet meer zelf gedaan hoeft te worden, een comeback. Kent u ze niet: proberen. De Albert Heijn-site geeft veel recepten, die gek genoeg allemaal van verse (ruwe) schorseneren uitgaan, terwijl Appie die niet in het assortiment heeft!

Ook at ik als kind vaak postelein, maar postelein zie je tegenwoordig zelden vers in de handel en als ze er is, is dat maar van korte duur, het seizoen is kort. Postelein is een invasieve exoot, die van bijna ieder uurhok in de Verspreidinsgatlas van Floron bekend is. De plant is in de negentiende eeuw vanuit Noord-Amerika ingevoerd, iets dat ik tot ik wat research voor deze column deed niet wist! Postelein groeit overal, in de steden vaak tussen straatstenen. Het is een tere plant, waarvan de teelt en het oogsten nogal lastig zijn omdat de plantjes zo teer zijn. Er is in ons land 30 ha grond waar postelein gekweekt wordt, het meeste onder glas. Daar zijn die goed beschermd tegen weersomstandigheden, want het is een kwetsbaar plantje. En kas-postelein is lekkerder dan die van de koude grond, maar ook dat heb ik alleen van horen zeggen. Ik vind postelein heerlijk. Ik weet nog wel dat als mijn moeder postelein kookte ik bijna high van de heerlijke geur werd!

Iets anders uit mijn jeugd stelt me voor een raadsel. Als er een lezer is die bekend is met het fenomeen, dan hoor ik dat erg graag.  Dat is de hoestdrank van mijn moeder. Vroeger had je in de winter zogenoemde rammenas in de winkel, een grote dikke zwarte knol, zeg maar een dikke zwarte radijs. Maar waar de radijs een stengelknol is, is de rammenas een wortelknol! Maar beide hebben dezelfde wetenschappelijke naam: Raphanus sativus! Ik eet ze nog wel eens in de winter als radijs, op brood. Rammenas is pittiger dan radijs en daar houd ik van. In de winkel is hij dan ook wel bekend als winterradijs. Mijn moeder holde een rammenas uit en vulde de holte met bruine basterdsuiker. De suiker onttrok vocht aan de knol en zo ontstond er een zoet sap met radijssmaak. Als je verkouden was kreeg je voor het slapen gaan een eetlepel. Het zou uitstekend werken zeiden mijn zusjes! Ik vond het alleen maar lekker en snoepte er vaak overdag van! Mijn zusjes wisten niet te vertellen waar onze moeder dit gebruik van had en ook op internet kan ik helemaal niets over vinden. Ik heb alle sites uit Nederland en Vlaanderen over volksgeneeskunde geraadpleegd, maar nergens wordt er gewag van gemaakt. Nogmaals, als iemand er bekend mee is, hoor ik dit graag.

Er is ook een witte, uit Japan afkomstige rammenas, de daikon. Die is pas sinds enkele decennia ingeburgerd en beter bekend onder de Duitse naam ‘rettich’. De rettich heet in het Engels horseradish. Ik leende ooit in de bibliotheek een kookboek. In een recept stond het ingrediënt ‘paarderadijs’.  Ik ben zelf vertaler geweest en zou me schamen voor zo’n fout. Maar ik heb wel gebulderd van het lachen!

Cornelis had overigens voor mij een link gevonden over het maken van hoestdrank van de zwarte rames, die uitgaan van schijfjes rammenas met honing en suiker en een link over het maken van de hoestdrank.

Als laatste voor deze column de mispel, anders wordt het verhaal veel te lang. Mijn zusje uit Zaltbommel kwam met de suggestie. Ook de mispel is zo goed als vergeten. Mispels zijn namelijk oneetbaar als ze net rijp zijn, veel te hard en onsmakelijk. Je moet ze verzamelen en nog een paar weken laten narijpen, waarbij ze gaan rimpelen en het vruchtvlees zacht en zoet wordt. Het liefst als er nachtvorst overheen gegaan is, maar nachtvorst komt helaas niet meer zo vaak voor! Ze worden dan overrijp en niet rot, zoals zo veel mensen zeggen en wat geleid heeft tot de opmerking ‘zo rot als een mispel’.

In Zaltbommel groeien er veel, waardoor Zaltbommel  als carnavalsnaam Mispelgat heeft gekregen. In de Leidse Hortus staat er eentje in de Japanse tuin, een chimaera of entbastaard. Iets dat men vaak met mispels doet, dan groeien ze beter en geven ze meer vruchten. Men snijdt een tak van een mispelboom, maakt een snee in een meidoornstam, zet de ent daarin en dekt het af met vochtig mos en een band er omheen. Als de ent is aangeslagen zie je dat vanzelf als hij in het voorjaar nieuwe bladeren vormt. Een van de leden van mijn lunchclub in de jaren ’80 van de vorige eeuw verzamelde ieder jaar in de hortus de vruchten om ze thuis op brandewijn te doen: mispellikeur! Die schijn erg lekker te zijn, maar hij heeft ons er helaas nooit van laten meegenieten. Het narijpen van de vruchten deed hij in de diepvries!