Achter mijn tuin stond vroeger een mooie kroosjesboom. Ik had het er met mijn buurvrouw erover, die in Zuid-Afrika gewoond heeft, toen de nieuwe schutting werd aangelegd vorige week zondag. Ze zei dat ze over de hele wereld de meest rare vruchten geproefd heeft, maar van de oer-Hollandse kroosjes had ze nog nooit gehoord. Dat verbaasde me, ik weet al sinds mijn lagereschooltijd wat kroosjes zijn en hoe lekker die kunnen wezen. Ik zocht ze op in Wikipedia en daar stond: Klein, grote pit, waterig en smakeloos. De redacteur/auteur heeft duidelijk nooit kroosjes geproefd. Bovendien zijn er heel erg veel rassen, allemaal met eigen vorm, kleur en smaak. Om daarop in te gaan is hier geen ruimte, bovendien staat dat hier uitgebreid op internet. Als ik die gegevens klakkeloos zou overnemen is dat plagiaat en dat doe ik niet. Het is helaas opmerkelijk dat er zo veel verschillende rassen zijn, maar dat ze bijna allemaal gekapt zijn, hoe jammer. Gelukkig komt er, gezien de geciteerde link, gelukkig weer opnieuw belangstelling voor oude fruitrassen. Zo was ik als kind dol op sterappeltjes, maar die verdwenen, net als kroosjes, omdat ze op hoogstam groeien en niet op laagstam. En de moderne mens is te lui om op een ladder te klimmen om fruit te plukken! Kroosjes hebben een korte levensduur, dat is bekend. Maar zijn makkelijk bij te planten en kwamen vroeger gewoon uit zichzelf op. Zo moet die mij achter daar ook verschenen zijn, waarschijnlijk uit een pit die door een vogel verloren is.

Het kroosje achter mijn tuin droeg heel rijk en was overheerlijk. Helaas ging de boom na enkele jaren dood. Ik kon er toen zelf niet meer bij, ik had een schutting laten maken achter mijn tuin. Er was een junk die de tuinen controleerde op lege bierkratten en daar kreeg ik tabak van. Ik zie hem nog wel eens door de stad fietsen. Hij is te herkennen omdat hij altijd als een gek loopt te schreeuwen. De buurt kreeg op een gegeven moment ook tabak van hem en heeft het overpad laten afsluiten. Wel met een hek met spijlen zodat je er door heen kunt kijken en de katten in en uit kunnen lopen. De buurt is erg rijk aan katten. Ik heb er zelf ook een. Beter gezegd, hij heeft mij! Katten hebben personeel dat weet u, honden hebben baasjes.
Maar dat doodgaan hoort bij kroosjes, de bomen hebben geen lang leven, dat is zelfs een soortkenmerk. Ik ging om mij heen vragen wie er kroosjes kenden. Het was opvallend hoe weinig van mijn familieleden en kennissen ze kenden. Tot mijn verbazing kende mijn zus in Amerika ze wel.
Kroosjes worden tegenwoordig tot een aparte soort beschouwd: Prunus insititia. Maar ze zijn wel een van de voorouders van de gecultiveerde pruimen, Prunus domestica. Net als de gecultiveerde pruimen zijn kroosjes er in alle kleuren en smaken, maar een van de dingen die alle kroosjes gemeen hebben is dat ze vruchten heel klein zijn en een grote pit hebben. Als ik er jam van maakte kookte ik de vruchten in hun geheel. De pitten viste ik er later met een schuimspaan uit. Dat scheelde een hoop vervelend werk en bovendien zorgden de pitten voor extra pectine, de stof die de jam doet opstijven.

Door de geringe grootte en het feit dat ze alleen op hoogstam groeien, zijn de vruchten moeilijk te plukken, dat is erg arbeidsintensief. Maar die bij mij achter mijn sloot vielen zo uit de kruin. En voor jam is een enkel beurs plekje niet erg. Daar proef je niets van in de jam. Ze moeten natuurlijk niet rot zijn, dat wel. Verwant aan kroosjes zijn kwetsen. Ook dat zijn kleine vruchten, vaak aan de droge kant, die gebruikt worden voor jam of in jenever. De laatste keer dat ik kwetsen heb gegeten was in mijn kindertijd en toen mocht ik natuurlijk ook nog geen jenever. Ik vond dat bovendien niet lekker, ik heb wel eens stiekem een slokje uit mijn vaders glas genomen.
Nu ik het toch over jam heb. Ik maakte vroeger ieder jaar ladingen potten jam en gelei. Ik weet nog goed dat ik eens op de zomerborrel van de PV van Naturalis kwam en enthousiast zei: Ha, ik ben net klaar met het eerste ingrediënt voor mijn kerstdiner. Het was bloedheet, de mossen vielen dood van het dak. Iedereen keek me verbaasd en geamuseerd aan. De plumpudding? Die moet toch een half jaar in de grond begraven worden? Nou, dat ook weer niet, twee weken volstaat. Nee zei ik, aalbessengelei van de aalbessen uit mijn tuin. Voor de begeleiding van het wild dat mijn broer en ik gaan eten met de kerst! Lekker met een scheut port en een snufje sambal. Ik kan niet op de naam komen van dit bijgerecht. Het ligt op het puntje van mijn tong. Maar als ik google op ‘Begeleiding rood vlees’ krijg ik alleen maar waarschuwingen hoe slecht het eten van rood vlees is. Zijn we niet een beetje erg doorgeschoten naar ‘gezond’? De gezondheidshype gaat mij steeds meer tegenstaan. Ik houd de term die ik zoek voorlopig maar op compote. Terug naar de plumpudding. Ik had vroeger een bevriend stel in café de Keizer, Niko en Steve, die ieder jaar plumpudding maakten. Christmaspudding zoals ze dat terecht noemden, plumpudding heeft toch een wat negatieve lading. Steve kwam dan een week voor kerstmis een groot stuk bij me brengen. Ik ben ze helaas uit het oog verloren en daarbij raakte ik mijn overheerlijke kerstpudding kwijt.
U las: Mossen die dood van het dak vielen. Ja. In de stad komen geen daken met mossen voor maar wel mussen. Zo is het oorspronkelijke spreekwoord verbasterd naar dode mussen!
Verder maakte ik veel kruisbessenjam met kruisbessen uit eigen tuin en aardbeien en kersenjam, maar met vruchten uit de winkel, die had ik niet in de tuin. Ik had vaste afnemers voor de jam, want ik maakte natuurlijk veel te veel voor eigen gebruik. Het was meer hobby. Ik vond (en vind nog steeds) jam maken leuk!
