‘Als het wintert’ is de kop boven het laatste hoofdstuk in het onvolprezen Verkade-album ‘Paddenstoelen’ uit 1928. (Jazeker, toen al met de tussen-N in het woord paddenstoelen.) Ik blijf in mijn columns nog even in de winter, het is immers pas februari. En nu om een paar dingen recht te zetten die door de meeste Nederlanders fout geïnterpreteerd worden. Namelijk zij die zich verbazen dat er nog veel paddenstoelen te zien zijn. Het is een wijdverspreid misverstand dat paddenstoelen bij de herfst horen. Niets is minder waar. Paddenstoelen zijn er het hele jaar door en dan niet houtpaddenstoelen die meerjarig zijn, maar gewone plaatjeszwammen en bekerzwammen die je in deze tijd van het jaar niet zou verwachten. Er zijn specifieke voorjaarsoorten, zomersoorten, herfstsoorten en wintersoorten. Sommige plaatjeszwammen kan je het hele jaar door vinden. Maar de meeste paddenstoelen zijn er inderdaad in de nazomer en herfst, vandaar dat bijna iedereen paddenstoelen associeert met dat jaargetijde!

Ik kwam op het idee om hier iets over te schrijven omdat iemand op Facebook een foto plaatste van zwavelkopjes met als commentaar: Hoe kan dit in januari? Welnu, het is heel gewoon. Als ik vroeger naar Meijendel fietste om vogels te gaan kijken, klom ik altijd onderweg het hoogste uitkijkpunt op. De trap naar het uitzichtpunt is gemaakt van oude spoorbielzen. En daar groeien zwavelkopjes op, het hele jaar door. Ook nu in 2023!

De meeste plaatjeszwammen zijn niet winterhard. Thijsse schrijft: “In de eerste vorstperiode sneuvelen veel ridderzwammen, russula’s en amanieten”. Dat is juist. Alleen is de eerste vorstperiode nu wel later dan in zijn tijd, als die er sowieso al is. Er zijn ook soorten die nachtvorst gewoon nodig hebben om zich te ontwikkelen. Voorbeelden hiervan zijn de oesterzwam en het fluweelpootje. Ik heb ook een keer meegemaakt tijdens een paddenstoelenweekend met mijn Leidse Biologiestudenten excursiedispuut ‘Sacculina’, dat de boleten op de Veluwe ’s ochtends, half oktober, stijf bevroren op de hei stonden. Zodra ze ontdooiden, zakten ze als een pudding in elkaar. Einde seizoen! Verse consumptiepaddenstoelen kan je dan ook niet in de diepvries bewaren.

Toen ik in 1962 overging van de vijfde naar de zesde klas van de lagere school heb ik mijn vaders hoofd gek gezeurd om het Verkade Album ‘Paddenstoelen’ te krijgen voor mijn rapport! Ik had het in de etalage gezien bij een antiquariaat in een zijstraat van de Fred in Den Haag. In de loop van de winter daarop heb ik het album kapot gelezen, bijna in de Etna kolenkachel gekropen en ben ik er helemaal bij weggedroomd! Wat kon Thijsse goed schrijven! Maar ook de plaatjes en platen waren briljant, vooral die van Jan Voerman jr. Zo ongelooflijk levensecht. Ook bij de plaatjes kon ik wegdromen! Eigenlijk nog steeds. Ik heb alle zwartwitte platen in het album met kleurpotloden gekleurd. Heiligschennis, ik heb later er dan ook voor gezorgd dat ik een maagdelijk mooi exemplaar van het album kreeg! Zoals ik dat met meer boeken heb, zoals mijn Elseviers Vogelgids, de reptielen- en amphibieëngids en de orchideeëngids. Met het inkleuren van die platen in het album van Thijsse ben ik dagen bezig geweest. Hoewel het dus heiligschennis was, is het album me daardoor nog dierbaarder geworden.
Het is begin februari. En zijn er nog genoeg paddenstoelen. Zoals ik al in het begin schreef, dat is heel normaal, niks klimaatverandering of zo, dat is altijd zo geweest. Ook dat is in mijn natuurdagboeken terug te lezen. Zo vond ik op 5 februari 1967 kale inktzwammen in Clingendael met mijn buurvriend Ernst en zijn familie!! Ik moet een vooruitziende blik gehad hebben toen ik 1 januari 1967 besloot een natuurdagboek bij te gaan houden. Ik maak er veel gebruik van voor mijn artikelen en boeken. En nu dus ook voor de columns. Als ik op Waarneming.nl kijk, of op Facebook, naar vondsten van paddenstoelen van vandaag, dan valt het me op hoeveel er nu nog gemeld wordt. Ik let altijd op naar wie de vondst instuurt. Vaak kan ik uit de naam van de waarnemer al afleiden of de naamgeving juist is.

Een van de meest vreemde winterwaarnemingen van paddenstoelen is die van het zwavelgeel elfenbankje, Flaviporus brownii. Die was bekend van de tropische tuin in Burgers Bush. Theo Westra vond deze soort eind november 2015 op het eiland Koudenhoorn aan de onderzijde van een populierenstam. Het was ijskoud en kletsnat weer, hetgeen ook te zien is op de foto’s. Zoals de naam al aangeeft is deze paddenstoel knalgeel. De vondst op Koudenhoorn is de enige naast die van Burgers Bush. Op de Verspreidingsatlas staan bij Koudenhoorn twee stippen. Hij groeit precies op de grens van twee atlasblokken. Theo heeft hem van het ene atlasblok gemeld, ik van de tweede. Van heinde en verre kwamen mensen naar Koudenhoorn om hem te zien. Dat heeft de horeca op het eiland overigens geen windeieren gelegd. Dus voor mensen die verbaasd zijn over winterse paddenstoelen, zelfs in dit jaargetijde kan je nieuwe vondsten doen. Wat mij altijd bevreemd heeft is dat de Mycologische Vereniging deze vondst van mij omarmd heeft, en ook die uit Burgers Bush, maar een vondst van een andere nieuwe soort voor ons land van mij, in de tropische kas van de Hortus, Geastrum welwitschii (geen Nederlandse naam, een aardster) heeft afgewezen omdat het een exoot zou zijn. Dit is meten met twee maten!

De winterpaddenstoel bij uitstek is het fluweelpootje, Flammulina velutipes. Onmiskenbaar, door zijn donkeroranje hoed en een zwarte fluweelachtige steel. Hij groeit op allerlei soorten hout en is zeer algemeen in het hele land. Hij is goed eetbaar en smakelijk en wordt in met name Japan veel gekweekt. Daar gebruikt men broed voor dat op een geschikte voedingsbodem in oude cola-flesjes geënt wordt. Dat mondt uit in lange witte steeltjes met een rond kopje. Ze zijn in de handel als Enoki-take. Take betekent paddenstoel, Enoki weet ik niet, maar is de naam van een boom. Ze worden in het donker geteeld, waardoor de vruchtlichamen wit blijven. Ik gebruik ze graag in een heldere bouillon. En de wilde heb ik ook gegeten, gevuld met ragout. Beide overheerlijk! Ooit vond ik midden in de zomer fluweelpootjes. Die worden nu als aparte soort onderscheiden: het zomerfluweelpootje, Flammulina fennae. Benoemd door de beroemde Leidse paddenstoelenonderzoeker Kees Bas, naar zijn echtgenote Fenna.

Ik kan nog uren doorgaan met winterwaarnemingen, maar dan ga ik u ongetwijfeld vervelen. Dus afronden. Twee bekerzwammen uit de winter moeten nog de revue passeren. Een bekerzwam die steeds algemener wordt is de cedergrondbekerzwam Geopora sumnerianaI Dit is een begeleider van alle soorten ceder. Die is wel degelijk algemeen geworden door de klimaatverandering. Toen ik die in 1996 in de Leidse Hortus ontdekte, was dat de vierde vondst in Nederland. Nu heb alleen al bij mij in de buurt meer dan 10 vindplaatsen. Ieder jaar maakte ik daar foto’s van op de Cronesteijnkade. Op een gegeven moment kwam de bewoonster uit het huis en die vroeg me waar ik tussen haar fietsen foto’s van maakte (ik vind het bij stadnatuur altijd leuk om op de foto auto’s, fietsen of vuilnis te hebben). Ik liet de paddenstoelen zien. Ze was stomverbaasd. Oh, zei ze, die schoffel ik altijd weg, ik dacht het kwaad kon voor de planten. Nadat ik had uitgelegd wat het was en wat het belang van de paddenstoelen is, laat ze de vruchtlichamen met rust. Meestal is er in deze tijd al een vondst gepubliceerd op Waarneming.nl, maar dit jaar merkwaardig genoeg nog niet, ondanks de warme periode.

Ik besluit met de wonderschone kelkzwammen, Sarcoscypha austriaca en S. ruber. Beide zijn scharlakenrode bekers die op half ondergegraven bemoste takken van populier en vooral wilg groeien in kletsnatte polderbossen, zoals Koudenhoorn in de Kagerplassen. Om ze goed te onderscheiden is een microscoop nodig, maar met een beetje oefening kan je ze wel zo herkennen. Ze komen pas een jaar of 50 in Nederland voor, maar nemen explosief toe. Aangezien het van oorsprong een montane soort is, hebben we nu eens niet te maken met klimaatverandering! Je kan ze ook regelmatig in de sneeuw vinden, daar trekken ze zich niks van aan.
Conclusie: trek er in de winter lekker op uit. Ik combineerde in mijn tienertijd dat als volgt. Naar Meijendel vogels en paddenstoelen kijken! Op zaterdagmiddag na school. Wij hadden nog op zaterdagmorgen school, nu niet meer in te denken, maar ik vond het altijd heel leuk! Een vooruur gymnastiek, meestal basketbal. De enige sport waar ik ondanks mijn geringe lengte redelijk goed in was! Na de lessen met mijn mede schoolbibliothecarissen vergaderen, lees: een biertje drinken. Naar huis, lunchen en naar Meijendel, vogels kijken. En ’s avonds na de broodmaaltijd naar het jeugdhonk van de kerk, dansen! Zo een nerd was ik ook weer niet!
