Marselan mag dan China’s nieuwe wijnster zijn – maar volgens Fongyee Walker MW ligt nationale trots beter in het glas dan in de grond. Iedere wijnnatie lijkt er één te willen: een druif die symbool staat voor identiteit en trots. Argentinië heeft Malbec, Nieuw-Zeeland klampt zich vast aan Sauvignon Blanc, en Zuid-Afrika verdedigt Pinotage alsof het nationale erfgoed is.

Nu is het China dat een vlag in de wijngaard wil planten. De kanshebber? Marselan – een Frans kind met Chinese ambities. De druif groeit inmiddels op ruim vierduizend hectare, van Ningxia tot Yunnan, en maakt soepele, fruitige wijnen die opvallend goed gedijen in het diverse Chinese klimaat.

Maar Fongyee Walker MW, de scherpzinnige wijneducator uit Beijing, kijkt met gezonde scepsis naar de nationale-druif-koorts. “Marselan heeft zeker potentie,” zegt ze, “maar of je wíl dat het de signatuurdruif wordt, is een andere vraag.”

Walker weet waar ze over praat. Ze zag hoe Zuid-Afrika worstelde met Pinotage: een druif die meer hoofdpijn dan glorie bracht. Spanje vergat zijn Bobal toen Tempranillo de troon besteeg. En Australië en Nieuw-Zeeland? Die proberen al jaren te bewijzen dat ze méér kunnen dan respectievelijk Shiraz en Sauvignon Blanc.

Een nationale druif is een heerlijk marketingverhaal, maar een beroerde strategie. Ze beperkt, terwijl wijn juist bloeit bij diversiteit – iets waar China in overvloed over beschikt.

Marselan is een mooie druif, zeker. Maar ze hoeft geen vlag te dragen. China’s kracht ligt in zijn variatie: de koelere wijnen uit Ningxia, de elegante expressies uit Yunnan, en de experimentele blends die nergens anders ter wereld kunnen ontstaan.

Of, zoals Walker het droog samenvat: “De toekomst ligt in kwaliteit, niet in uniformiteit.”

Dus nee, China heeft geen druif nodig die het land moet vertegenwoordigen. Het heeft wijnmakers nodig die durven, die beter willen worden – en die beseffen dat echte identiteit niet groeit uit een stok, maar uit visie.