Toen na de tweede wereldoorlog de welvaart steeg, veranderde langzaam maar zeker ook de vakantiebesteding. Mijn ouders gingen met het gezin wandelen in de buurt, vanuit het ouderlijke huis was het maar een stukje lopen en je was in het groen. Dat was in de omgeving van Nijmegen. Ik was zelf te jong om dat bewust mee te maken, dat kwam pas nadat we in 1956 naar Den Haag verhuisd waren.

Ook bij Den Haag waren er genoeg plekken voor wandeltochtjes. Bovendien had mijn vader inmiddels een auto, dus waren de mogelijkheden voor dagtochtjes groter. Ik noem het strand, Meijendel, Duinrell, Pan van Persijn en dergelijke. De duinen stonden vol met verlaten bunkers. De meeste daarvan zijn er nog, zorgvuldig verborgen onder het zand. Je kan onder de duinen van Katwijk door naar Scheveningen lopen. Deze gangenstelsels zijn niet toegankelijk, het is te gevaarlijk en bovendien leven er grote hoeveelheden vleermuizen. In de coronatijd werden er illegaal houseparty’s in de bunkers gehouden. Levensgevaarlijk door de slechte luchtventilatie met zoveel bezoekers. Het gevaar op koolmonoxidevergiftiging is erg groot. Bovendien verstoorden de houseparty’s de vleermuizen.

Eind jaren ’50 gingen de eerste mensen verder weg op vakantie dan rond hun eigen omgeving. Mijn buurvriendje Jopie ging als eerste met zijn familie ver weg, helemaal naar Vrouwenpolder. Mij klonk dat in de oren als het eind van de wereld, waar ik me geen voorstelling van kon maken. Toen ik hel later bezocht met strandexcursies dacht ik, wat een saaie boel is het hier. Weg mijn illusie van het einde van de wereld.

Weer later gingen de mensen naar het buitenland, mijn vriendje Jopie uiteraard als eerste. Nu helemaal naar Zwitserland. Hij vertelde mij spannende verhalen over haarspeldbochten en hij nam mooie stenen mee, met allerlei glitters. Ik kon de stenen met behulp van een stenengids van mijn broer herkennen als gneis.

Vervolgens reisde men verder naar het Zuiden: Zuid-Frankrijk, Spanje, Portugal en andere Middellandse Zeelanden. Rond 1960 waren auto’s betaalbaar geworden. Bovendien raakten caravans in zwang. (Ik begreep dat de caravan nu een comeback maakt.) Men genoot van het mooie weer aan de verre stranden. Alleen het eten!? Dat was men daar niet gewend. Als je vertelde dat je naar Zuid-Europa ging, werd je aan alle kanten gewaarschuwd: “Kijk uit, ze doen overal olijfolie in. Daarvan ga je aan de schijterij” En: “in bijna alles zit knoflook, je stinkt na het eten een uur in de wind. De geur komt uit al je poriën”.

Zo gewaarschuwd toog men er op uit naar de spannende vakantielanden in de zuidelijke zon. De auto (en/of de caravan) volgestouwd met wat je als huiverige Hollander bij je moest hebben. Vader en moeder op de voorstoelen, de kinderen op de achterbank en alle lege ruimte daartussen volgestouwd met aardappelen, blikken appelmoes en blikken ballen gehakt. En vergeet de hagelslag en pindakaas niet. In een reportage uit ‘Andere Tijden’ wordt een vrouw geïnterviewd die desgevraagd zegt dat ze geen olijfolie moet. Ze wil aan haar gezondheid denken en ons lichaam is niet gebouwd om olijfolie te verteren. Kijk, daar heb je die schijterij weer! De vrouw van het interview houdt het bij Hollandse kost.

Zie: https://npokennis.nl/story/3/hoe-vierden-we-vroeger-vakantie.

Ik heb op internet gezocht naar bevestiging van deze overlevering, die ik van mijn oudere broers en zussen meekreeg. Verhalen te over! Dat maakte me overmoedig. Zouden er ook toeristen geweest zijn die erwtensoep meenamen naar het zuiden? Ik heb heel internet afgezocht, maar ik heb niks kunnen vinden. Helaas. Persoonlijk moet ik er niet aan denken, maar voor mij waren de mensen die van hieruit de Hollandse pot meenamen ook een gruwel. Niks zo leuk als eten in andere landen ontdekken. Maar ja, ik was als tiener al dol op olijfolie en knoflook.

Bij mijn research vond ik een verslag van een verkeerscontrole, waarbij alle auto’s met caravan aan de kant gezet werden om te wegen. Er was één bestuurder wiens caravan 300 kilo te zwaar was. Van die 300 kilo was alleen al 50 kilo aardappelen! In Vlaanderen at men in de jaren ’50 en ’60 maar liefst 150 kilo aardappelen per gezin per jaar, las ik net. Nu is dat 85 kilo. Maar 50 kilo mee op vakantie??? Wat moet je er mee?

Overigens waren knoflook en olijfolie in Nederland in de jaren ’50 en begin jaren ’60 ook geen gemeengoed. Knoflook werd hier geïntroduceerd door Marokkaanse gastarbeiders of leerden Nederlanders eten op vakantie. In het kerstpakket van mijn vader zat altijd een blik olijfolie. Mijn moeder was ook niet bekend met olijfolie, dus het blik verdween in de voorraadkast. Totdat mijn oudste zus met de kerst langs kwam, die wist er wel raad mee.

Ik gebruik veel knoflook en olijfolie. Olijfolie voor bijna alles. Maar één ding kan je niet goed met olijfolie: frituren. Tol Hansse slaat de plank dus mis in deze strofe:

En daar staat een Arabier

Eet patat met veel plezier

Gebakken in, da’s interessant

De olie uit z’n vaderland

Frituren gaat het best bij 170° tot 180°. Maar bij die temperatuur gaat de meeste olijfolie achteruit of zelfs verbranden. Bovendien vergat Tol Hansse dat een frituurkraam beslist voor andere olie zal kiezen dan voor dure olijfolie! Persoonlijk gebruik ik olijfolie voor in de sla en dergelijke Bakken doe ik met Calvé arachideolie of Croma. Voor echt heel hoog verhitten heb ik rijstolie in huis.